Detail

BACK  EN  FR  DE  NL    Drukken

ES-TRIN, artikel 1.01, lid 1.28, en hoofdstuk 24 - Certificering van een traditioneel vaartuig

1. Vragen met betrekking tot de demonstratiedoeleinden van een traditioneel vaartuig:

Traditioneel vaartuig wordt in artikel 1.01 van ES-TRIN als volgt gedefinieerd:
1.28 "Traditioneel vaartuig" een vaartuig, of de replica daarvan, dat op grond van zijn leeftijd, zijn technische of karakteristieke constructieve eigenschappen, zijn zeldzaamheid, zijn betekenis voor het behoud van traditionele principes van het zeemanschap of van binnenvaarttechnieken of zijn betekenis voor een tijdperk uit historisch oogpunt het waard is, te worden behouden, en dat in het bijzonder voor demonstratiedoeleinden wordt gebruikt;

Wat wordt er verstaan onder “in het bijzonder voor demonstratiedoeleinden worden gebruikt”?

Activiteiten die de kennis, het vakmanschap en het zeemanschap met betrekking tot de reconstructie, het onderhoud en de exploitatie van schepen in stand houden met behulp van traditionele schepen.


2. Vragen met betrekking tot de emissie eisen voor interne verbrandingsmotoren van traditionele vaartuigen c.q. replica’s:

Als het certificaat/scheepstype van een schip wordt omgezet naar traditioneel vaartuig blijft het schip dan recht houden op de overgangsbepaling m.b.t. de motoren? Hoe moet worden omgegaan met replica’s van historische vaartuigen op het moment dat daar een motor zou worden ingebouwd die niet conform de huidige emissie-eisen is? Hoe moet worden omgegaan met afwijkingen op het gebied van emissies? Mag een traditioneel vaartuig bijvoorbeeld grote afstanden zelfstandig varen (bijv. Amsterdam – Parijs) of zouden hier beperkende voorwaarden aan gesteld moeten worden? Bijvoorbeeld in de vorm van een maximaal aantal vaaruren?

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de volgende situaties:

a) het vaartuig beschikt reeds over een geldig binnenschipcertificaat en behoudt zijn certificaat;
In dat geval zijn overgangsbepalingen op het schip van toepassing, met name de bepalingen betreffende artikel 9.01, tweede lid, inzake emissie-eisen. ESI-IV-1, deel 2, verduidelijkt de toepassing van overgangsbepalingen in het geval van een wijziging van het type vaartuig.

b) het vaartuig heeft geen certificaat, maar de motor was reeds aan boord op de gekozen historische datum; In dat geval zijn de overgangsbepalingen niet van toepassing op het vaartuig; de motor kan echter worden geaccepteerd op grond van een afwijking overeenkomstig artikel 24.01, met inachtneming van de in artikel 24.02, zesde lid, genoemde beperkingen.

c) het vaartuig heeft geen certificaat, en de motor was niet aan boord op de gekozen historische datum;
In dat geval zijn de overgangsbepalingen niet van toepassing op het vaartuig. Het vaartuig moet voldoen aan de huidige emissie-eisen, met name die van artikel 9.01, tweede lid (stage V-motor).

d) replica van een traditioneel vaartuig
Replica's van traditionele vaartuigen zijn altijd "nieuwgebouwde schepen" (geen eerder certificaat), dus nieuwe “niet voor de weg bestemde mobiele machines“ in het toepassingsgebied van de Verordening (EU) 2016/1628. Daarom moeten de motoren aan boord van deze vaartuigen altijd voldoen aan de huidige emissie-eisen.


3. Vragen over de tenuitvoerlegging van hoofdstuk 24

Wat is de bedoeling van hoofdstuk 24? Moeten alle afwijkingen afzonderlijk op het binnenschipcertificaat worden vermeld? Moet voor al deze afwijkingen gemotiveerd worden waarom er wordt afgeweken? Zou er voor al deze afwijkingen een gelijkwaardig veiligheidsniveau gerealiseerd moeten worden?

De werkgroep CESNI/PT bevestigt dat hoofdstuk 24 voorziet in een lijst van afwijkingen (wanneer deze noodzakelijk zijn om het historisch karakter van het vaartuig te bewaren) en compenserende maatregelen om een gelijkwaardig veiligheidsniveau te bereiken (technische/operationele maatregelen), zoals bepaald in artikel 24.01, derde lid en artikel 24.02, tweede lid, onder d), letter ee).

De operationele compenserende maatregelen worden opgenomen in het veiligheidsconcept als bedoeld in artikel 24.02, tweede lid, onderdeel c).


4. Vragen met betrekking tot het varen met passagiers aan boord van een traditioneel vaartuig:

Indien een schip wordt omgebouwd c.q. gebruikt gaat worden om met passagiers te varen, dan moeten volgens de ESI-IV-1 alle bijzondere bepalingen volledig aan de voor dit scheepstype specifieke voorschriften voldoen. Voor deze voorschriften kunnen geen overgangsbepalingen worden toegepast (ESI-IV-1 art 2.1.3). Een schip dat voorheen geen passagiersschip was en nu toch met passagiers wil gaan varen moet in de basis volledig aan hoofdstuk 19 van ES-TRIN voldoen.

Volgens artikel 24.02, zesde lid, mogen tijdens de vaart alleen bemanningsleden of personen die zich om dienstredenen aan boord bevinden, zich aan boord ophouden, tenzij een aanbeveling (een internationale afwijking) is goedgekeurd overeenkomstig de regelgeving van de EU of de CCR.

Hoe moet worden omgegaan met een verzoek om een aanbeveling om met passagiers aan boord van traditionele vaartuigen te varen?

Traditionele vaartuigen mogen niet concurreren met passagiersschepen. Zij kunnen activiteiten met betrekking tot "demonstratiedoeleinden" ondernemen die deel moeten uitmaken van het in artikel 24.02, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gebruiksconcept.

Om oneerlijke concurrentie met passagiersschepen te voorkomen, zou in de aanbeveling een maximum aantal personen naast de bemanning kunnen worden vastgesteld.

CESNI/PT (21) 101 – Mdlng. NL
CESNI/PT (22)m 25 rev. 1, punt 5.1
CESNI/PT (22)m 50, punt 6.2 (met name bijlage 3 met de antwoorden die de Nederlandse delegatie heeft voorgesteld)
CESNI/PT (22)m 65, punt 5.1
Toelichting van CESNI voor mogelijke afwijkingen van de technische voorschriften van ES-TRIN voor traditionele vaartuigen
CESNI/PT (22) 47 rev. 1

CESNI werkgroep voor de technische voorschriften CESNI/PT, traditioneel vaartuig, motor