Detail
ES-TRIN - Uitrusting/installatie die vrijwillig aan boord is ingebouwd
Algemeen
In het algemeen zijn bepalingen van de ES-TRIN ook van toepassing indien de desbetreffende uitrusting/installatie vrijwillig aan boord is ingebouwd. De inbouw van deze apparatuur kan het gevolg zijn van de keuze van de scheepseigenaar of verplicht zijn op grond van lokale regelgeving. In dit laatste geval is de uitrusting/installatie verplicht, maar niet omdat de ES-TRIN dit voorschrijft, maar bijvoorbeeld omdat deze volgens scheepvaartregelgeving van de lidstaten vereist is
Daarbij kan aan de volgende voorbeelden worden gedacht (met betrekking tot de scheepstypen waarop deze bepaling van toepassing is):
- Artikel 6.06: Roerpropeller-, waterstraal-, cycloïdaalschroef- en boegschroefinstallaties zijn niet verplicht volgens de ES-TRIN. Maar als het schip met dergelijke installaties is uitgerust, zijn de voorschriften van artikel 6.06 van toepassing, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de uitzondering van artikel 6.06, lid 1, tweede alinea (“Dit is niet van toepassing indien het gebruik van dergelijke installaties niet noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de manoeuvreereigenschappen bedoeld in hoofdstuk 5, dan wel uitsluitend voor de stopproef.”).
- Artikel 7.07: ES-TRIN bevat voorschriften voor marifooninstallaties, maar deze zijn alleen van toepassing op schepen met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar.
- Artikel 13.05: Overeenkomstig de ES-TRIN zijn vast ingebouwde brandblusinstallaties in machinekamers niet verplicht, behalve voor passagiersschepen zoals bedoeld in artikel 19.12, negende lid (dit kan verplicht zijn overeenkomstig andere voorschriften zoals het ADN-reglement). Indien deze installaties echter vrijwillig aan boord zijn ingebouwd, zijn de voorschriften van artikel 13.05 van toepassing.
- Hoofdstuk 17: Vloeibaargasinstallaties voor huishoudelijk gebruik zijn niet op alle schepen aanwezig. Indien deze installaties echter vrijwillig aan boord zijn ingebouwd, zijn de voorschriften van hoofdstuk 17 van toepassing.
Deze benadering geldt ook voor specifieke bepalingen met betrekking tot bepaalde scheepstypen (pleziervaartuigen, traditionele vaartuigen, drijvende werktuigen, enz.). Deze benadering blijft dan ook beperkt tot de bepalingen in de ES-TRIN die op elk type schip in kwestie van toepassing zijn.
Specifieke situatie van pleziervaartuigen
Wat pleziervaartuigen betreft, geldt deze benadering alleen voor de in hoofdstuk 26 genoemde bepalingen.
Zo verwijst artikel 26.01, eerste lid, onderdeel h, naar artikel 13.04 dat betrekking heeft op de vast ingebouwde brandblusinstallaties in verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten. Dit betekent niet dat deze installaties verplicht zijn voor pleziervaartuigen, maar dat indien deze vrijwillig aan boord zijn ingebouwd, de voorschriften van artikel 13.04 van toepassing zijn.
In hoofdstuk 26 wordt daarentegen niet verwezen naar artikel 13.07 (bijboten). Dit betekent dat de bepalingen van artikel 13.07 niet van toepassing zijn op pleziervaartuigen, ook al is het schip vrijwillig uitgerust met een bijboot. Dezelfde benadering geldt voor navigatieradarinstallaties, omdat artikel 7.06, eerste lid, niet in hoofdstuk 26 vermeld staat.
Politiereglementen
Het feit dat aan de voorschriften van ES-TRIN wordt voldaan, sluit niet uit dat de politievoorschriften voor de waterwegen die het vaartuig bevaart, ook moeten worden nageleefd. Zo schrijft het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) voor dat een schip met een typegoedgekeurde navigatieradarinstallatie overeenkomstig artikel 7.06 van ES-TRIN moet zijn uitgerust, met name wanneer het schip ’s nachts of bij mist vaart (“bij slecht zicht”).
CESNI/PT (21) 83 rev. 2
CESNI werkgroep voor de technische voorschriften CESNI/PT, Uitrusting, installatie, vrijwillig, radar