Detail
Richtlijn (EU) 2016/1629, artikel 12 en bijlage V, artikel 2.09 - Verlopen binnenschipcertificaat
Vraag:
Wat zijn de gevolgen van een verlopen binnenschipcertificaat volgens Richtlijn 2016/1629 en wat betekent dit voor de toepassing van overgangsbepalingen voor bestaande schepen?
Antwoord:
• Hoewel de richtlijn voorschrijft dat een vaartuig vóór afloop van de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat aan een periodieke inspectie wordt onderworpen (artikel 12 en bijlage V, artikel 2.09), is in de richtlijn niet bepaald wat de gevolgen zijn als niet aan deze verplichting wordt voldaan.
• Geen enkele bepaling in de richtlijn stelt of impliceert noodzakelijkerwijs dat vaartuigen met een verlopen certificaat als nieuwgebouwde vaartuigen moeten worden beschouwd (waarvoor de overgangsbepalingen bijgevolg niet gelden). Hieruit afleiden dat een vaartuig met een verlopen certificaat moet worden beschouwd als een nieuwgebouwd vaartuig, kan een krachtige aansporing zijn om de termijnen voor de periodieke inspecties niet te overschrijden, maar de bepalingen van de richtlijn leiden niet automatisch of dwingend tot deze conclusie.
• Het staat vast dat verplichte periodieke inspecties van cruciaal belang zijn voor de veiligheid van de scheepvaart. Om ervoor te zorgen dat de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen worden nageleefd, is in artikel 35 van de richtlijn het volgende bepaald: “de lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen”. De sancties vallen dus onder het nationale recht en betreffen gewoonlijk administratieve boetes of bevelen. Deze sancties moeten ‘doeltreffend, evenredig en afschrikkend’ zijn.
• De technische voorschriften moeten echter in alle lidstaten uniform worden toegepast en zijn in principe aan het vaartuig gekoppeld. Zij zijn erop gericht een objectief toereikend veiligheidsniveau te bieden. De overgangsbepalingen zijn met name bedoeld om ervoor te zorgen dat de voorschriften evenredig zijn, zodat reeds in bedrijf zijnde vaartuigen niet voor buitensporige lasten worden geplaatst en het vaartuig als economisch goed niet onevenredig wordt ontwaard. Enerzijds zou het niet toepassen van deze overgangsbepalingen op vaartuigen met een verlopen certificaat erop neerkomen dat dit evenredigheidsprincipe wordt ondermijnd. Zelfs een geringe nalatigheid of onbedoelde overschrijding van de termijn zou economisch onhaalbare maatregelen kunnen vereisen, waarbij de overtreding niet in verhouding zou staan tot het rechtsgevolg. Anderzijds zouden de technische voorschriften worden gebruikt om bepaalde vaartuigen te straffen of te bevoorrechten, door objectieve veiligheidseisen te koppelen aan gedragsverplichtingen. In dat geval zou goed gedrag ook aanleiding geven tot de toepassing van minder strenge eisen. Dit is echter niet in lijn met de opzet van de overgangsbepalingen, die tot doel hebben een evenwicht te vinden tussen een adequaat veiligheidsniveau en economische lasten.
Deze interpretatie vervangt de interpretatie van Richtlijn 2006/87/EG die de Europese Commissie in de gemeenschappelijke werkgroep heeft gegeven (zie JWG (12) 52). De lidstaten van de CCR hebben deze interpretatie gevolgd voor de overeenkomstige bepalingen van het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn (ROSR).
Verschillende lidstaten hebben er bovendien op gewezen dat de politievoorschriften beperkingen opleggen voor het varen met vaartuigen die niet van een geldig certificaat zijn voorzien.
CESNI/PT (25) 14, CESNI/PT/DT (25)m 6, CESNI/PT (24) 73
Werkgroep voor technische voorschriften (CESNI/PT), Werkgroep voor overgangsbepalingen bij de technische voorschriften voor binnenschepen (CESNI/PT/DT), verlopen certificaat, overgangsbepalingen